Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.

Vul de juiste werkwoordsvormen in:

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
fietsen	ik fiets	ik fietste	ik heb gefietst
beleven	jij beleeft	jij	ik heb
beloven	jij belooft	jij	ik heb
proeven	jij proeft	jij	ik heb
reizen	jij reist	ik	ik heb
zich verbazen	jij verbaast je	ik me	ik heb me

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
remmen	ik rem	ik remde	ik heb geremd
feesten	ik feest	ik	ik heb
groeten	hij groet	hij	hij heeft
zich haasten	hij haast zich	hij zich	hij heeft zich
haten	ik haat	hij	zij hebben
ontmoeten	wij ontmoeten	wij	ik heb

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
sporten	jij sport	jij	wij hebben
zich stoten	jij stoot je	jij je	wij hebben ons
aankleden	jij kleedt aan	jij je aan	wij hebben
antwoorden	jij antwoordt	jij	wij hebben
doden	hij doodt	hij	wij hebben

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
leiden	ik leid	ik	ik heb
raden	hij raadt	hij	hij heeft
verspreiden	jij verpreidt	jij	jij hebt
voorbereiden	jij bereidt voor	jij voor	jij hebt
vluchten	ik vlucht	ik	ik ben